Met de term spekbakken worden de ijzeren schouwtjes bedoeld die in in het begin van de twintigste eeuw voor het eerst rond Lemmer werden gebouwd. Het waren simpele scheepjes; vijf platen met een rechte kop en kont. Zet er een steekmast op, hang er een paar zwaarden en een roer aan en je hebt een schouw. Na de afsluiting van de Zuiderzee werden ze wel ‘van staatswege’ aangeboden aan vissers die zich geen houten botter meer konden veroorloven. De bekendste spekbakkenhavens waren Lemmer en Hoorn, waar vanaf de jaren dertig tot zestig tientallen van die schouwtjes aan de kaden lagen. Belangrijke bouwers werden de werven van Van Goor en Hakvoort in Monnickendam, Vooruit in Enkhuizen en Amels in Makkum.
De Volendammer en Marker vissers vonden het helemaal niks en ontwikkelden toen maar hun eigen scheepstypen, de Marker rondbouw. Waar de naam spekbak vandaan komt is niet helemaal duidelijk. Er wordt geopperd dat het te maken had met het feit dat die scheepjes vaak vies en vettig waren na de visvangst. Het was in ieder geval geen erg complimenteuze naam. De overstap van stoere houten botter naar een ijzeren schouw was voor een visserman dan ook geen echte vooruitgang. Tenminste, als je het over de zeilkwaliteiten hebt. Een correspondent van de Spiegel der Zeilvaart, Obbe Deelstra, wist er in 2008 het volgende over te melden:
Schouwen hebben van nature iets armoedigs. Het zijn de Lada-rijders van de vereniging Botterbehoud. Ze zijn lid van de familie, maar van de arme tak. Een visserman stapte pas op een schouw als hij geen botter of aak kon betalen. Als hij geen geld had voor een fatsoenlijke boeg en achterschip en geen geld voor bemanning. Als hij te oud was geworden om het zware botterzeil te hijsen. Een schouw is van ijzer, en met koolteer en. lijnolie heeft hij het eeuwige leven. Allemaal heel praktisch, maar het blijft een Lada.
Het waren – en zijn – inderdaad super-economische scheepjes. Goedkoop te bouwen en te onderhouden en met anderhalve man te varen. Wat een verschil met houten schepen; er word wel gezegd dat degene die destijds het meest aan de visserij verdienden de werfbazen waren die het onderhoud van de botters deden. Daarom zeggen de Urkers wel eens: “Ezer is Wezer”.