Nieuwjaar

Even iets niet scheepsgerelateerd, maar wel historisch.

Na wat speurwerk blijkt dat vele eeuwen lang het nieuwe jaar op 1 maart inging, een erfenis van de Romeinen. In de namen van de maanden is die erfenis nog terug te vinden. Zo is september (‘septem’=zeven) de 7e maand na maart. Daarna volgen oktober (‘octo’=acht), november (‘novem’=negen) en december (‘decem’=tien). De overige maanden in het jaar verwijzen naar goden (bv Mars=maart) en keizers (bv Augustus).

In 44 v. Chr. voerde de Romeinse Keizer Julius Caesar de naar hem vernoemde Juliaanse kalender in. Volgens die kalender begon het nieuwe jaar op 1 januari, de dag dat de nieuwe senaat werd geïnstalleerd. Tijdens de Renaissance, toen de klassieke oudheid weer nieuw leven werd ingeblazen, werd 1 januari ook hier in steeds meer streken overgenomen, al probeerde de katholieke Kerk andere data-ingang te doen vinden. Pasen, Driekoningen, Kerstmis en Sint-Maarten zijn nog in de aanbieding geweest, maar tevergeefs. Om aan deze verwarring een einde te maken werd in 1576 in Nederland (en internationaal) besloten dat nieuwjaar voortaan definitief zou plaatsvinden op 1 januari. Als laatste provincie ging Drenthe in 1701 overstag en sindsdien vieren we dus een landelijk Oud en Nieuw. De Oud- en Nieuwjaarsviering is altijd met veel tradities omgeven: vuurwerk, nieuwjaarswensen, de oliebol, spelletjes doen, de conference, etc. Ik licht er een paar uit.

De oliebol

Er zijn veel verhalen over het ontstaan van deze typisch Nederlandse bol, in Engeland ook wel de Dutch donut genoemd. Volgens de ene theorie is de oliebol ontstaan tijdens de Spaanse belegeringen in de Tachtigjarige Oorlog. Mensen hadden geen tijd om eten te maken en gooiden deeg in dezelfde ketel olie die werd gebruikt om vanaf de stadsmuren op de vijand te gooien. Volgens een meer waarschijnlijke theorie hebben Joden uit Portugal de platte oliekoek hier geïntroduceerd. De krent in de koek is namelijk van mediterrane oorsprong.

Het oudste recept van de platte oliekoek staat al in het allereerste Nederlandse kookboek: De Verstandighe Kock uit 1667. De huidige ronde vorm ontstond toen er voldoende olie voor handen was om het deeg tijdens het bakken te laten drijven. De oliebol werd eerst alleen op straat verkocht, het thuisbakken ontstond toen er gebruiksklare bakolie op de markt kwam. En toen van dure rietsuiker werd overgestapt op goedkope bietsuiker, waarmee poedersuiker binnen ieders bereik kwam, was de oliebol compleet!

Vuurwerk

Al in voorchristelijke tijden werd het nieuwe jaar gevierd door vuren te stoken, lawaai te maken, maskers te dragen en offers te brengen om zo boze geesten te verjagen. Later, vanaf de 17e eeuw, ging Oudjaar gepaard met volle bekers en luide gezangen. Er werd veel in de lucht geschoten. Menig Amsterdammer bewaarde hiervoor een apart kanonnetje op zolder. Rijke particulieren konden kiezen uit een groeiend assortiment vuurwerk, wat ze ook inzetten tijdens bruiloften en verjaardagen. In de 18e eeuw adverteerden winkeliers al met voetzoekers en
vuurpijlen, in de 19e eeuw kwamen daar zevenklappers en rotjes bij. Toch stond op particulier vuurwerk in de 18e eeuw al een fikse boete. Maar handhaven was een groot probleem totdat de eerste Wapenwet van 1896 het openlijk dragen van wapens verbood. Het werd stil op straat rond Oudjaar. Pas in de 20e eeuw kwam het consumentenvuurwerk terug, te beginnen in Den Haag waar veel gepensioneerde kolonialen uit Nederlands-Indië woonden, die de gewoonte om Chinees vuurwerk af te steken naar huis hadden meegenomen.

Nieuwjaarswensen

Vanaf de 18e eeuw diende Oud en Nieuw niet langer om boze geesten te verdrijven, maar om goede voornemens te formuleren. In de negentiende eeuw leidde dit tot een hausse aan gedrukte nieuwjaarswensen. Allerlei beroepsgroepen probeerden op deze manier hun loon aan te vullen, de krantenbezorgers doen dit nog steeds… En dan op Nieuwjaarsdag de bezoekjes aan familie, vrienden en buren. Dit nieuwjaarslopen was tot de Tweede Wereldoorlog een plicht. Daarna bracht de nieuwjaarskaart de beste wensen over. De meeste mensen zouden pas vanaf 1950 kaarten gaan versturen omdat hun familie en vrienden steeds verder weg woonden. Voor een aandoenlijk accent zorgden schoolkinderen die nieuwjaarsbrieven aan hun ouders schreven, om te laten zien hoe ver zij met schrijven gevorderd waren.